Albert Cornelis Baantjer
De Cock en de blijde Bacchus
~ ~ ~
Met dank aan Wijnkoperij Henri Bloem in Bussum, voor de verstrekte informaties, die mij het schrijven van dit boek mogelijk hebben gemaakt.
A.C. Baantjer
1
Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat leunde behaaglijk achterover in zijn stoel met wieltjes. Hij trok de knoop van zijn stropdas iets naar beneden. Het was al dagen drukkend warm. Om enige verkoeling in de grote recherchekamer te brengen stonden alle ramen wijd open. Vanaf de straat klonken de schelle stemmen van jonge hoertjes vermengd met het gelal van een dronken sloeber die een lied kweelde over een verloren liefde. Het stoorde De Cock niet. Hij hield van die geluiden van de straat. De oude rechercheur keek naar de grote klok boven de toegangsdeur. Het was even over tienen. Als er niets gebeurde kon hij over een uurtje naar huis, waar — zo wist hij — in de magnetron een volle beker chocolademelk op hem wachtte. Hij blikte naar Vledder, zijn jonge collega, die gekleed in een T-shirt een stapel A-viertjes in elkaar schoof en in een omslag stopte.
De jonge rechercheur keek vragend naar hem op en tikte met de gekromde wijsvinger van zijn rechterhand op het lijvige proces-verbaal.
’Wat doen we met Big Pete?’
De Cock glimlachte.
’Big Pete,’ herhaalde hij smalend. ’Wie heeft hem die bijnaam gegeven?’
Vledder trok zijn schouders op.
’Iedereen spreekt van Big Pete. Alle getuigen kennen hem als Big Pete. Ik heb hem nooit anders horen noemen.’ De Cock schudde zijn hoofd.
’Voor mij is hij geen Big Pete maar gewoon Petrus de Groot. Ik ken hem al vanaf zijn twaalfde jaar. Hij was toen al een stevig gebouwde jongen met een ontwapenende glimlach. Een glimlach die hij later schaamteloos misbruikte om zijn medemensen te bedriegen.’
’Het zat er dus al vroeg in.’
De Cock knikte.
’Zijn moeder bracht hem hier aan de Warmoesstraat bij mij voor een vermanende toespraak. Petrus had om zijn toenmalig jeugdig vriendinnetje te behagen in het warenhuis De Bijenkorf een vergulde halsketting gestolen. Ze had het sieraad persoonlijk bij de Bijenkorf teruggebracht. De uitbrander moest van mij komen.’
’En?’
De Cock maakte een mistroostig gebaar.
’Ik ben niet zo goed in vermanende toespraken,’ sprak hij bedremmeld. ’Spreken met indringende stemverheffing ligt mij niet.’ Hij schudde zuchtend zijn hoofd. ’Mijn toespraak heeft achteraf ook weinig geholpen.’
Vledder keek hem schuins aan.
’Je imponeerde niet?’
De Cock glimlachte.
’Blijkbaar onvoldoende.’ Hij gebaarde voor zich uit. ’Petrus de Groot is zo’n man die ondanks een goed verstand en vele sociale vaardigheden, toch in de vernieling komt. Hij voelde zich aangetrokken tot slechte vrienden en trouwde uiteindelijk een sloerie van een vrouw. Een hoerachtig type met een gat in haar hand, die hem steeds weer tot het doen van oplichtingen aanzette.’ De oude rechercheur wees naar het proces-verbaal op het bureau van Vledder.
’Het staat er vol van. Petrus bezit de gave om mensen te doen geloven wat hij hen voorspiegelt.’
De Cock zweeg even.
’Zijn joodse moeder noemde Petrus altijd Kefa.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
’Kefa?’
De Cock knikte.
’”Mijn jongen!” riep ze dan vertederd en strekte haar armen naar hem uit. ”Mijn mooie sterke Kefa”.’ De oude rechercheur glimlachte bij de herinnering. ’Ik heb haar dat gebaar dikwijls zien maken.’
Vledder grinnikte.
’Nu weet ik nog steeds niet wat Kefa betekent.’
’Kefa is het Armeense woord voor rots. Petrus is de mannelijke vorm van het Griekse woord Petra, dat ook rots betekent. Volgens het Bijbelwoord sprak Jezus: ”Gij zijt Petrus, op deze Petra zal ik mijn gemeente bouwen.” Moeder De Groot hoopte dat haar zoon net zo’n grote, sterke persoonlijkheid zou worden als de apostel Petrus.’
Vledder keek De Cock verwonderd aan.
’Petrus is toch een figuur uit het Nieuwe Testament.’
’Inderdaad.’
’Vereren de joden de Bijbelse Petrus?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Ze was met een katholieke man getrouwd en omwille van de lieve vrede ook katholiek geworden.’
’Een katholiek met een joods hart.’
De Cock lachte.
’Zoiets. Ik vond moeder De Groot een schat van een vrouw. Gelukkig heeft ze de neergang van haar zoon niet meer meegemaakt. Ik wist dat ze aan een ernstige vorm van kanker leed en niet lang had te leven. Ze stierf vrij jong. Ik stond bij haar teraardebestelling op Zorgvlied naast haar zoon Petrus. Een week later arresteerde ik hem voor zijn eerste oplichting. Een zaak die ik toen al een paar maanden in de lade van mijn bureau had liggen.’ Vledder knikte begrijpend.
’Je hebt met de arrestatie van haar zoon gewacht tot zijn moeder dood was.’
De Cock liet zijn hoofd iets zakken. Bij de herinnering aan de zieke vrouw trilde een gevoelige snaar.
Vledder tikte opnieuw op het lijvige proces-verbaal. ’Wat doen we met Big Pete… jouw Petrus?’
De Cock keek op. ’We leiden hem morgen voor de officier van justitie,’ sprak hij strak.
’Zonder weemoed?’
De Cock trok achteloos zijn schouders op.
’Zonder weemoed en zonder wroeging. De vader van Petrus was een strenggelovige man. En uiterst rechtvaardig. Hij heeft oprecht getracht om zijn zoon normen en waarden bij te brengen. Zijn moeder was een zachte, liefhebbende vrouw, die alles voor haar zoon over had. Hoewel zijn ouders het niet breed hadden, kreeg Petrus toch een prima schoolopleiding. Hij kan niemand iets verwijten. De schuld ligt bij hemzelf.’ Vledder trok het proces-verbaal naar zich toe.
’Ik zal de voorgeleiding klaarmaken. Ik moet nog een staat van inlichtingen maken en…’
De jonge rechercheur stokte. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt.
Vledder riep: ’Binnen!’
Het klonk wat rauw en onvriendelijk.
De Cock schoof de mouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn horloge. Het was bijna kwart over tien.
De deur van de grote recherchekamer gleed langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een slanke jongeman. De Cock schatte hem op achter in de twintig. Hij droeg een modieus kostuum van een lichtbruine stof. Het colbert was iets getailleerd, waardoor zijn schouders breder leken dan zij in werkelijkheid waren. Met een glimlach om zijn mond liep hij lichtvoetig naderbij. Bij het bureau van De Cock bleef hij staan. Zijn glimlach verdween.
’Ik… eh, ik maak mij zorgen om mijn oudoom,’ sprak hij met enige hapering.
De Cock wuifde naar de stoel naast zijn bureau.
’Neemt u plaats,’ reageerde hij vormelijk.
De jongeman ging zitten. Hij knoopte zijn jasje los en wendde zich opnieuw tot De Cock.
’Ik maak mij zorgen om mijn oudoom,’ herhaalde hij. ’Ik ben bang dat er iets met hem is gebeurd.’
De Cock reageerde niet direct. Hij keek de jongeman schattend aan, bezag de iets geprononceerde neus, de weke kin en de lichtgroene ogen onder overhangend gelig blond haar met kleine korte krullen.
’Wie is uw oudoom?’
De jongeman boog zich iets naar voren.
’Herbert, Herbert van Harrecoven. Hij is de jongere broer van mijn grootvader.’
De Cock knikte begrijpend.
’Wie bent u?’
Er gleed een blos over het gezicht van de jongeman. ’Sorry. Ik had mij eerst aan u moeten voorstellen. Ik ben François van Harrecoven.’
De oude rechercheur glimlachte.
’Mijn naam is De Cock. De Cock met ceeooceekaa.’ Hij gebaarde voor zich uit. ’En dat is mijn collega Vledder. U kunt in zijn bijzijn vrijuit spreken.’
François van Harrecoven maakte een hoofdknik in de richting van de jonge rechercheur.
’Aangenaam,’ mompelde hij. Daarna wendde hij zich weer tot De Cock. ’Ik heb beneden aan de wachtcommandant gevraagd of ik een paar agenten mee kon krijgen om de deur van het huis van oudoom Herbert open te breken.’
’En?’
François van Harrecoven schudde zijn hoofd.
’De wachtcommandant voelde er niets voor om mij assistentie te verlenen. Hij wees naar boven en zei: ga maar met die oude rechercheur praten.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
’Zei hij oude rechercheur?’
’Dat zei hij.’
De Cock bromde.
’Ik zal het hem inpeperen.’ Hij trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ’Uw oudoom Herbert,’ sprak hij plechtig, ’baart u zorgen?’ François van Harrecoven knikte.
’Ik sta in zijn testament.’ De jongeman glimlachte. ’En dan is het toch niet meer dan een staaltje van je plicht om zo nu en dan iets van je te laten horen.’
’Als enige?’
’Wat bedoelt u?’
’Bent u de enige erfgenaam?’
’Was dat maar waar,’ antwoordde François vrolijk. ’Oudoom Herbert is niet onbemiddeld.’ Hij schudde zijn hoofd. ’Ik zal de erfenis moeten delen met drie ooms van mij, directe neven van mijn oudoom Herbert.’
De Cock glimlachte.
’Zo staat het in zijn testament?’
’Ja.’
’De reden van uw zorgen?’
François wees naar de telefoon op het bureau van De Cock.
’Eergisteren belde ik oudoom Herbert. Zomaar een belletje om mijn belangstelling voor hem te tonen. Dat doe ik zo nu en dan. Ik heb de telefoon vele malen laten overgaan, maar hij nam niet op.’
’En toen?’
François schudde zijn hoofd.
’Niets. Oudoom Herbert is nog goed ter been en bezoekt graag concerten en schouwburgen. Ik nam aan dat hij die avond uit was.’ Hij zweeg even, krabde aan zijn wenkbrauw.
’De volgende dag belde ik weer, ’s middags. Opnieuw liet ik de telefoon vele malen overgaan.’
De Cock keek hem vragend aan.
’Weer geen reactie?’
François schudde zuchtend zijn hoofd.
’Ik vond dat vreemd, maar gisteren had ik geen tijd om eens poolshoogte te nemen.’
’Dat hebt u nu vanavond gedaan?’
’Inderdaad. Ik ben naar de Brouwersgracht gegaan. Oudoom Herbert bezit daar een prachtig oud pand, op nummer 317. Een juweeltje met een sierlijke halsgevel. Dat pandje op zich is al een vermogen waard.’
De Cock beluisterde de opgewonden toon.
’U belde?’
’Ja.’
’En kreeg geen gehoor?’
’Er kwam geen enkele reactie.’
De Cock boog zich iets naar de jongeman toe.
’Woont oudoom Herbert daar alleen?’
François knikte.
’Hij is nooit getrouwd geweest.’
’Huisgenoten?’
’Heeft hij niet. Oudoom Herbert is een wat introverte, eenzelvige man. Hij bemoeit zich met niemand. Ik geloof dat ik de enige ben met wie hij wel eens contact heeft.’
’De deur was op slot?’
’Ja.’
’Hebt u bij buren geïnformeerd?’
François trok een droevige grijns.
’Dat heeft geen enkele zin. Zoals ik al zei: oudoom Herbert bemoeit zich met niemand. Zijn naaste buren zullen hem niet kennen.’ De Cock keek de jongeman onderzoekend aan.
’En nu?’
François toonde voor het eerst enige emotie.
’Ik wil naar binnen!’ riep hij fel. ’Ik wil weten wat er met hem aan de hand is. Misschien ligt hij wel ziek op zijn bed. Onverzorgd. Er moet toch iets gebeuren?’
De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. Het was een gebaar om tijdwinst. Hij voelde weinig voor een nieuw onderzoek. De lade van zijn bureau puilde uit van oude stukken. Even kwam de beker warme chocolademelk terug in zijn gedachten, toen stond hij zuchtend van zijn stoel op. ’We gaan kijken,’ sprak hij mat.
Na een kort twistgesprek tussen De Cock en de wachtcommandant achter de balie, verlieten ze met hun drieën het politiebureau en slenterden in de richting van de Oudebrugsteeg. Vledder en François van Harrecoven liepen voorop. De Cock sjokte er in zijn eentje achteraan. Het was druk op straat en klemmend warm. De hitte van de dag kleefde nog aan de oude geveltjes. Uit de vele cafés in de Lange Niezel denderden flarden van muziek. Via de Oudebrugsteeg liepen ze rechts naar de Nieuwendijk en vandaar naar de smalle Haarlemmerstraat. Bij het West-Indisch Huis gingen ze linksaf naar de Herenmarkt en slenterden vandaar naar de Brouwersgracht. Op dat moment liepen Vledder en François van Harrecoven al meer dan honderd meter voor De Cock uit. De oude rechercheur haastte zich niet. Brouwersgracht 317 bleek een statig oud pand met een imposante halsgevel. Op de donkergroen gelakte toegangsdeur was een koperen naambord met H. van Harrecoven in zwarte, diep verzonken letters.
De Cock liep aan Vledder en François van Harrecoven voorbij en drukte op een koperen bouton aan de stijl van de deur. In het inwendige van het huis dreunde een ding-dong.
De oude rechercheur wachtte geduldig. Toen na drie keer bellen nog geen reactie kwam, tastte hij in zijn broekzak en diepte het apparaatje op dat hij eens, lang geleden, van zijn oude vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen toen die besloot om voortaan het smalle pad van de deugd te gaan bewandelen. Het was een koperen houdertje met uitschuifbaar een keur van sleutelbaarden.
Uit het koperen houdertje koos hij met kennersblik de juiste sleutelbaard. In luttele seconden had hij de groene deur ontsloten en drukte die voorzichtig open.
Hij gaf Vledder een teken dat hij hem moest volgen en beduidde François van Harrecoven dat hij buiten moest blijven wachten tot ze hem zouden roepen.
Het was donker in de kleine hal. Langs een smalle, met wit marmer beklede gang liepen ze verder. De Cock pakte zijn zaklantaarn en liet het lichtend ovaal langs de muren glijden. Bij de eerste deur links bleef hij staan en luisterde. Het enige geluid dat hij waarnam, was het tikken van een klok. Hij deed de deur open. Er was geen licht in het vertrek. Voorzichtig stapte hij naar binnen. Het licht van zijn zaklantaarn gleed over een tafel, waarop een halfgevulde fles rode wijn en twee lege glazen, danste over een brede bank met een bloemenpatroon en bleef bibberend rusten op een lederen fauteuil.
In die fauteuil zat onderuitgezakt een bejaarde man met dun grijs haar. Zijn hoofd hing iets voorover, rustte met de kin op zijn borst. De camelkleurige kamerjas die hij droeg, hing halfopen. In zijn witte hemd was ter hoogte van zijn hart een grillig gevormde rode vlek.
Terwijl hij het licht van zijn zaklantaarn op de oude man gericht hield, liep De Cock op hem toe. De dode ogen staarden langs hem heen in het niets.
Vledder hijgde in zijn nek.
’Vermoord,’ sprak hij hees.
De Cock knikte traag.
’Zonder twijfel.’
2
De Cock hurkte bij de dode neer en bezag de grillige vorm van de bloedvlek op het hemd. Daarna drukte hij de rug van zijn hand tegen de wang van het slachtoffer en voelde vervolgens aan de stijve kin. Zijn blik bleef enige tijd rusten op de pijpen van een gestreepte pyjama en een paar blote voeten in afgetrapte pantoffels. Op de wreef van beide voeten waren blauwpaarse lijkvlekken zichtbaar. Lijkvlekken ontstonden het eerst op de laagste plekken van het lichaam. Toen de oude rechercheur overeind kwam kraakten zijn knieën.