Шрифт:
Интервал:
Закладка:
’Heb jij belangstelling voor hem?’
’Zeker,’ zei De Cock, ’als we straks terug zijn op de kit moet je maar eens naar zijn antecedenten kijken.’
Een brede, glanzende lijkwagen kroop over het grind van het hoofdpad naderbij. Op enige afstand stopten de volgwagens. De deuren van de aula gleden open en een met bloemen bedekte baar werd uit de wagen getild.
Met ontbloot hoofd, zijn vormloos hoedje in zijn hand, keek De Cock toe en hoopte dat een nat hoofd niet tot een fikse verkoudheid zou leiden.
Toen eenieder door de aula was opgeslokt, stapte hij met Vledder als laatste naar binnen. De beide rechercheurs schoven naar de achterwand. Met hun rug tegen de eikenhouten lambrisering, keken ze naar een deftig in het zwart geklede heer, die achter een kathedertje plaatsnam.
De heer rangschikte enige papieren voor zich en kuchte indrukwekkend. Daarna bracht hij zijn armen in een theatraal gebaar schuin naar voren.
’God,’ sprak hij met grote stemverheffing, ’schenke u Zijn zegen en geve u vrede. Amen.’ Hij liet zijn armen zakken en ging veel rustiger verder. ’Ziende op de Heer, die gesproken heeft: Ik ben de opstanding en het leven, die in Mij gelooft zal leven: ook al is hij gestorven, en eenieder, die leeft…’
De Cock liet de zalvende woorden van de prediker over zich heen daveren. Zijn scherpe blik gleed over de ruggen van de aanwezigen.
Vooraan, in het midden, in een grijs mantelpakje en op haar hoofd een uitbundige zwarte hoed met een voile, herkende hij de weduwe Blankenberg-Van Keulen. Drie lege stoelen verder zat op die voorste rij een jongeman. De Cock kon zijn gelaatstrekken niet waarnemen, maar hij vermoedde dat het Frank Blankenberg was, die het directe gezelschap van zijn stiefmoeder meed.
Op de tweede rij zaten met enige afstand van elkaar Ferdinand en Felix van Harrecoven. De oude rechercheur herkende neef Felix van een foto uit het archief van de politie. Tot zijn verwondering miste hij Francois van Harrecoven.
Op de overige rijen zaten mannen en vrouwen die De Cock al vele jaren kende als nieuwsgierigen, die uit pure sensatiezucht de begrafenis van elk slachtoffer van een moord bijwoonden. De Cock streek met zijn hand over zijn natte haren en luisterde. De spreker gebaarde heftig.
`De mortuis nil nisi bene,’[4] riep hij pathetisch. ’Over de dode… over de dode zult u van mij geen kwaad woord horen. Wij mensen hebben geen recht om zijn gedrag te beoordelen. Wanneer zijn leven, naar welke maatstaven ook gemeten, niet juist was ingericht, dan zal hij nu wel reeds geoordeeld zijn door Hem, die alle facetten kent. Wij kennen die niet… en zullen die vermoedelijk ook nooit kennen.’
De spreker zweeg even en boog zijn hoofd.
’Laten wij nu bidden om genade voor zijn moordenaar.’ De Cock staarde even peinzend voor zich uit. Daarna stootte hij Vledder van opzij aan.
’Dit alles komt mij zo bekend voor,’ fluisterde hij.
Vledder glimlachte.
’De begrafenis van Hendrik-Jan van Assumburg. Dezelfde prediker, dezelfde tekst. Ik denk dat deze dominee uit gemakzucht bij elke begrafenis dezelfde babbel houdt.’
’Hendrik-Jan van Assumburg?’
Vledder knikte.
’Herinner je je nog? Wij woonden die begrafenis destijds bij op verzoek van de politie in Antwerpen.’
De Cock kneep zijn ogen even stijf dicht.
’Ik weet het alweer. Het was die dag ijzig koud. Ik had bijna bevroren oren. Wij zijn voor die zaak nog in België bij de Gerechtelijke Politie geweest.’[5]
’Precies.’
Na een vurig gebed daalden zware orgelklanken op de aanwezigen neer. De prediker verdween en het kathedertje werd weggehaald. De ’kraaien’ schaarden zich aan beide zijden van de baar. De auladeuren gingen open en de dragers wiegden de baar naar buiten.
De Cock zette zijn hoedje weer op en sjokte naast Vledder achter de belangstellenden aan. Het regende niet meer, maar het water drupte nog van de bomen.
Toen ze het graf hadden bereikt, nam De Cock zijn hoedje af en schaarde zich in de kring. Ineens was de dominee er weer en nam het woord.
’Daar… daar het de almachtige God behaagd heeft,’ galmde de prediker plechtig, ’onze thans gestorven broeder Herbert van Harrecoven tot zich te nemen… zo bestellen wij zijn lichaam ter aarde… aarde tot aarde… as tot as… stof tot stof…’ De Cock liet de woorden van de dominee langs zich heen glijden. Zijn scherpe blik dwaalde langs de kring van belangstellenden. Hij keek een paar seconden vol in het jonge gelaat van Frank Blankenberg. Met zijn lippen strak opeengeklemd, had het gezicht van de jongeman een verbeten trek. Somber, broeierig.
Ook had De Cock het gezicht van Felix van Harrecoven scherper in het vizier. De oude rechercheur bepeinsde dat van neef Felix een nieuwe foto moest worden gemaakt. De man was in luttele jaren sterk verouderd.
Neef Ferdinand van Harrecoven zag er dit keer, in tegenstelling tot zijn bezoek aan het politiebureau in de Warmoesstraat, opvallend gesoigneerd uit. Hij droeg een gloednieuw donkerblauw kostuum met vest en een stemmige stropdas op een lichtgrijs overhemd. Hij had nieuwe schoenen aan zijn voeten en zijn haar zat verzorgd.
Plotseling ontdekte De Cock aan de andere zijde van het graf, in de buitenste rij van de kring, een gezicht… een gezicht dat hij van een twaalfjarige jongen tot een volwassen man had zien veranderen. Even kruisten hun blikken… blikken van herkenning.
De adem van De Cock stokte. Een moment ook was de grijze speurder niet tot actie in staat. Toen wurmde hij zich duwend met zijn ellebogen uit de kring en draafde achter de belangstellenden om naar de plek waar hij dat gezicht had gezien. Hij kwam te laat. Toen hij de bewuste plek had bereikt, zag hij ruim dertig meter voor zich uit een man met wapperende jaspanden over het grindpad rennen.
De Cock in draf was een komisch gezicht. Na een stuntelig sprintje gaf de oude rechercheur de achtervolging op. Zwaar hijgend liet hij zich op een bankje onder een treurwilg zakken en schoof de bovenste knoop van zijn overhemd los. Vledder liep met een rood hoofd op hem toe.
’Wat… wat,’ stamelde hij, ben je allemaal aan het doen. Je verstoort de hele plechtigheid.’
De Cock gebaarde.
’Ik zat achter een man aan.’
’Wat voor een man?’
’Petrus de Groot.’
Vledder reageerde verrast.
’Big Pete… we hebben hem pas voorgeleid. Is hij alweer vrij?’
De Cock grijnsde.
’Zo gaat dat,’ reageerde hij grimmig, ’in dit soms van elk recht verstoten land.’
’Wat moest onze Big Pete op de begrafenis van Herbert van Harrecoven?’
De Cock kwam steunend van zijn bankje overeind. ’En waarom nam hij de benen toen hij mij zag?’
11
De Cock zwiepte zijn oude hoedje met een gelukkige worp naar de kapstok, gleed uit zijn regenjas en liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken. Hij keek naar Vledder, die het toetsenbord van zijn computer naar zich toe trok.
’Ik ben toch blij,’ sprak hij met genoegdoening, ’dat ik naar de begrafenis van oom Herbert van Harrecoven ben gegaan.’ Vledder leunde over zijn toetsenbord heen.
’Hoezo… zijn we wat wijzer geworden?’
’Heb je in de aula de verwijderingen gezien? Frank Blankenberg zat ver van zijn stiefmoeder vandaan en tussen de neven Ferdinand en Felix gaapte ook een gat.’
De Cock gniffelde.
’En dan de plotselinge verschijning van Petrus de Groot aan de rand van het graf.’
Vledder wees naar de telefoon.
’Zal ik die officier van justitie eens bellen en vragen waarom hij Big Pete heeft heengezonden? Het is toch van de zotte. Hoeveel manuren hebben wij eraan besteed om die keten van fraudes gesloten te krijgen… hoeveel mensen heeft die vent opgelicht?’ De Cock maakte een grimas en schudde zijn hoofd. ’Ik heb,’ antwoordde hij kalm, ’in een lang proces geleerd om te berusten in de vreemde beslissingen van rechters en officieren van justitie. Ik probeer mijn werk als rechercheur zo goed mogelijk te doen. Dat is mijn verantwoordelijkheid. Het is hun verantwoordelijkheid als zij door grove blunders een geheide strafzaak verprutsen.’
Vledder grinnikte droog.
’Daar word je toch niet goed van?’ verzuchtte hij. ’Moeten we er gewoon op wachten tot Big Pete opnieuw een reeks mensen bezwendelt?’
De Cock glimlachte.
’Het is een oud gegeven… de grootste frustratie van de politie ligt bij justitie. Maar ik ben niet van plan om gefrustreerd te raken. Absoluut niet. Ik heb er geen trek in om door mijn werk gestrest thuis te zitten. Ik bezit mijn ziel in lijdzaamheid.’ Vledder trok zijn neus op.
’Jij bezit wat?’
De Cock reageerde verrast.
’Ken je die uitdrukking niet?’
’Nee.’
’Een kreet van mijn oude moeder… bezit je ziel in lijdzaamheid. Zie de zaken om je heen gelaten aan zonder je erover op te winden.’
’Maar ik kan dat niet,’ riep Vledder opgewonden. ’Ik heb daar echt moeite mee. Ik heb soms het gevoel dat ik voor niets werk… dat alles wat ik hier bij de recherche doe, volkomen zinloos is.’ De Cock lachte.
’Dat is het niet. Blijf in jezelf geloven. Als bij de dames en heren van justitie en de rechterlijke macht de muts van de tolerantie over hun oren en ogen is gezakt… zodat ze horende doof en ziende blind zijn geworden… dan dwalen zij en niet wij.’ Hij spreidde zijn armen in een weids gebaar.
’Laten we ons liever afvragen waarom Petrus de Groot de begrafenis van Herbert van Harrecoven bijwoonde. Bestond er een relatie tussen hem en het slachtoffer? Wat waren de raakpunten?’ Vledder bromde.
’Dat kunnen we hem toch vragen?’
De Cock gniffelde.
’Ik denk niet dat je hem thuis treft. Of dat hij de telefoon opneemt.’
’Kunnen we hem niet op de telex zetten?’
De Cock keek hem verwonderd aan.
’Met een verzoek tot opsporing?’
’Dat bedoel ik.’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Dat gaat niet. We beschikken niet over nieuwe feiten en voor de moord op Herbert van Harrecoven heeft hij een perfect alibi… in afwachting van zijn voorgeleiding zat hij bij ons beneden in de cel.’ Vledder snoof.
’Maar ten tijde van de moord op Petrus Blankenberg liep hij vermoedelijk al frank en vrij rond.’
De Cock zuchtte diep.
’Je moet in je denkpatronen die twee moorden niet van elkaar loskoppelen. Als Petrus de Groot niet verantwoordelijk is voor de dood van Herbert van Harrecoven, dan heeft hij ook niets te maken met de moord op Petrus Blankenberg.’
’Ben je daar zo zeker van?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
’Absoluut. We moeten ons onderzoek richten naar een dader voor beide moorden.’
De oude rechercheur trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een rapport. Hij zwaaide ermee.
’Dit heb ik vanmorgen binnen gekregen… een gedegen rapport van twee deskundigen over de beeldjes van de apostel Petrus op de eerste verdieping van de woning van Herbert van Harrecoven aan de Brouwersgracht.’
Vledder keek hem schuins aan.
’En?’
De Cock glimlachte.
’De beeldjes zijn stuk voor stuk onderzocht. Er zijn monsters genomen van het materiaal waaruit ze zijn vervaardigd en ze zijn zelfs doorgelicht.’
Hij zweeg even voor het effect.
’Ze zijn niet van goud,’ sprak hij hoofdschuddend, ’ze zijn niet van zilver… ze hebben geen holle ruimten om er drugs in te verstoppen. Er is niets bijzonders aan de beeldjes. Ze zijn gewoon van gips.’
’Niet waardevol?’
’Nee.’
’Spijtig.’
De Cock lachte.
’Meen je dat?’
Vledder knikte.
’Als er wel iets met de beeldjes aan de hand was geweest, zaten we wellicht dichter bij een motief. Het is nu alles nog zo ongrijpbaar.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich ver naar voren, pakte de hoorn en luisterde. Na enkele seconden hield hij zijn hand tegen het spreekgedeelte. ’Voor de balie staat Frank Blankenberg. Hij wil een onderhoud met jou.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
’Heb je hem al opgevraagd… zijn antecedenten onderzocht?’ Vledder schudde zijn hoofd.
’Daar ben ik nog niet toe gekomen.’
De Cock knikte begrijpend.
’Laat Frank maar komen.’
De Cock keek de jongeman geruime tijd onderzoekend aan en constateerde tekenen van nervositeit. Buiten een paar norse trekken in zijn gezicht leek Frank Blankenberg veel op zijn vader. Hetzelfde lichtgebruinde ovale gelaat. Alleen het grijs aan de slapen ontbrak. De oude rechercheur kwam met een strak gezicht uit zijn stoel overeind en strekte zijn rechterhand naar hem uit. ’Frank Blankenberg,’ opende hij vriendelijk, ’gecondoleerd met het verlies van uw vader. Ik was nog niet in de gelegenheid dit te doen. Ik neem aan dat u zijn plotselinge dood ernstig betreurt.’ De jongeman drukte de hem toegestoken hand.
’Ik zal hem missen… denk ik. Misschien niet direct, maar in de komende jaren.’
De Cock ging weer zitten en gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.
’Ga zitten.’
De jongeman gehoorzaamde gewillig.
’Waarom niet direct?’
Frank Blankenberg liet zijn hoofd iets zakken.
’Het verlies van mijn moeder heb ik ook eerst na enige jaren gevoeld en mijn relatie met haar was gevoeliger, had meer diepgang dan de relatie met mijn vader.’
De Cock knikte.
’U bent drieëntwintig jaar. U hebt sinds enige tijd het ouderlijk huis aan de Keizersgracht verlaten en bent zelfstandig gaan wonen.’
’Dat klopt.’
’Hebt u enig idee waarom uw vader om het leven is gebracht?’ Frank draaide zijn hoofd weg.
’Daar laat ik mij niet over uit.’
’U hebt dus wel een idee?’
De jongeman boog zijn hoofd en zweeg.
De Cock bracht zijn handen naar voren en drukte zijn vingertoppen tegen elkaar.
’U beschouwt Marianne van Keulen, de nieuwe vrouw van uw vader, als een indringster?’
’Ook dat klopt.’
’U leefde de laatste tijd in onmin met uw vader omdat hij voor de tweede maal in het huwelijk was getreden.’
’Ik begrijp best,’ verzuchtte Frank, ’dat een man na de dood van zijn echtgenote na jaren opnieuw naar een vrouw verlangt. Dat is heel menselijk. Daar is ook niets mis mee. Maar zo’n verlangen behoeft toch niet direct in een huwelijk te ontaarden?’ De Cock keek de jongeman schattend aan.
’Ont-aar-den?’ herhaalde hij vragend.
Frank Blankenberg knikte.
’Ontaarden,’ herhaalde hij scherp. ’Zo noem ik dat. Vader had Marianne van Keulen nooit in huis moeten nemen… nooit bij ons aan de Keizersgracht. Dat heb ik hem verweten. Het was niet fijngevoelig. Ons huis aan de Keizersgracht is veel te veel mijn moeder. Daar staan nog al haar spulletjes. Spulletjes die zij toen ze nog leefde met liefde koesterde. Daar staat nog het bed dat zij met vader deelde. Daar waart haar geest nog rond.’ De Cock schudde zijn hoofd.
- Лакированная ширма - Robert van Gulik - Детектив
- Поэты и убийство - Robert van Gulik - Детектив
- Красная беседка - Robert van Gulik - Детектив
- Смерть под колоколом - Robert van Gulik - Детектив
- Головы моих возлюбленных - Ингрид Нолль - Детектив